De staatssecretaris vraagt gemeenten te anticiperen op de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet, waarbij maximaal 5% van de bijstandsnorm wordt aangewend voor aflossing.
Hoe moeten we daar in de praktijk mee omgaan en hoe verhoudt het verzoek zich tot de huidige regels van beslagrecht?
Concreet vraagt staatssecretaris Van Ark gemeenten om bij verrekening van een vordering met een lopende bijstandsuitkering uit te gaan van een beslagvrije voet ter hoogte van 95% van de bijstandsnorm voor een alleenstaande, respectievelijk een gehuwde. Dat staat in het Gemeentenieuws van 25 juni 2019.
De nog in te voeren Wet vereenvoudiging beslagvrije voet voorziet in een beslagvrije voet voor bijstandsgerechtigden die standaard 95% van de bijstandsnorm bedraagt. Daarin is de gemiddelde verhoging van de huidige beslagvrije voet (90%) voor zorg- en woonkosten verwerkt. De nieuwe wet zal pas op 1 januari 2021 of zelfs nog later ingevoerd worden. Daar heeft de staatssecretaris de Tweede Kamer bij brief van 8 oktober 2019 nader over geïnformeerd.
Het verzoek is dus om bij verrekening op de nieuwe wet vooruit te lopen. Gemeenten die het verzoek opvolgen dragen volgens de staatssecretaris bij aan de bescherming van het inkomen van de bijstandsgerechtigde.
In twee specifieke situaties is sprake van een uitzondering en zal volgens de staatssecretaris toch een lagere beslagvrije voet kunnen worden gehanteerd:
De eerste uitzondering gaat over het volgende.
Wordt met toepassing van de huidige regels en op basis van alle daarvoor benodigde informatie de beslagvrije voet inclusief correcties lager dan 95% vastgesteld, dan kan dat het uitgangspunt bij verrekening zijn. Daarmee wordt voorkomen dat andere schuldeisers de resterende beslagruimte innemen en de gemeente een incassomogelijkheid misloopt. De bijstandsgerechtigde krijgt dan niet de financiële bescherming die met het wetsvoorstel wordt beoogd.
Op de tweede uitzondering zijn feitelijk dezelfde argumenten van toepassing.
Hanteert de beslagleggende partij een lagere beslagvrije voet dan 95%, dan is de gemeente als zogenoemde derde-beslagene in principe verplicht overeenkomstig die lagere voet in te houden en af te dragen. Dat staat in de vaste rechtspraak (bijvoorbeeld in ECLI:NL:CRVB:2013:1230) en is gebaseerd op het beslagrecht in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De bijstandsgerechtigde schiet ook dan niets op met een verrekening tot aan de grens van 95%. Het ligt daarom voor de hand dat de gemeente in die situatie alle aanwezige ruimte benut om tot verrekening over te gaan. Verrekening gaat voor beslaglegging; de bijstandsvordering is verder meestal ook preferent (artikel 60, lid 7, Participatiewet).
Bij het verzoek van de staatssecretaris en de genoemde uitzonderingssituaties passen enige kanttekeningen.
Raadpleeg Inzicht sociaal domein! Heeft u nog geen toegang? Vraag een gratis proefabonnement aan.