Als je een blindengeleidehond nodig hebt, ga je naar de zorgverzekeraar. Die kan je via de Regeling zorgverzekering een dergelijke hond verstrekken. Dat de zorgverzekeraar dat doet, is in 1993 afgesproken, vóór de invoering van de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg). Dit om de verstrekking zo centraal mogelijk te maken en niet over alle gemeenten te verdelen. En om met landelijke regels te kunnen werken, zonder gevolgen van de decentralisatie over gemeenten. De zorgverzekeraars vergoeden ook al wat andere hulphonden, maar niet alle. Wel vergoed worden de al genoemde blindengeleidehonden (zie artikel 2.13 lid 5 Regeling zorgverzekering), signaalhonden (zie artikel 2.10 lid 4 Regeling zorgverzekering) en ADL-hulphonden (zie artikel 2.12 Regeling zorgverzekering).
De reden dat niet alle type honden worden vergoed is dat het effect van veel hulphonden niet wetenschappelijk is bewezen. En veel geld investeren in de opleiding van zo’n hond, zonder dat je iets weet over het effect, is niet handig. Dus wijzen zorgverzekeraars regelmatig aanvragen af en verwijzen naar de Wmo 2015. Gemeenten komen dan met de vraag te zitten: Moeten wij iets gaan verstrekken waarvan het effect niet wetenschappelijk is vastgesteld?
Sommige gemeenten wijzen (vergoedingen voor opleidingen van) hulphonden via de Wmo (of Jeugdwet) toe, terwijl andere gemeenten er behoorlijk mee worstelen voordat zij afwijzen. Aanvragers komen met uitspraken die er zo links en rechts gedaan zijn. Volgens hen zou er wel wetenschappelijk bewijs zijn. Zo zou een hulphond kunnen helpen hun zelfstandigheid terug te krijgen. Verstrekking van een hulphond kan zelfs leiden tot een lagere indicatie begeleiding, wordt wel gesteld. Soms verwijzen gemeenten naar de aanschaf van een “gewone” niet-opgeleide hond. Ook een normaal huisdier kan structuur brengen. Doordat hij regelmatig moet worden uitgelaten, kan hij helpen bij het naar buiten durven gaan. En net zoals gemeenten, worstelen ook de rechters. Er is een hele reeks uitspraken gedaan; soms krijgen gemeenten gelijk als zij een hulphond afwijzen, soms vindt de rechter dat ze goed onderzoek moeten doen of een hulphond misschien niet toch een goede oplossing kan zijn. De Centrale Raad van Beroep heeft deze opening in een wat oudere uitspraak gemaakt, zie ECLI:NL:CRVB:2018:2785. Rechtbanken gaan hierop in en zoeken ruimte.
De hoogste rechter heeft recent meerdere uitspraken gedaan, met min of meer dezelfde strekking. Ook bij deze uitspraak had de gemeente een hulphond geweigerd. ECLI:NL:CRVB:2022:221 en ECLI:NL:CRVB:2022:222. De rechtbank ging met de gemeente mee. Dus ging betrokkene naar de hoogste rechter. Zij stelde in haar gronden voor beroep dat er wel degelijk bewijs is voor de effectiviteit van de hulphond. Daarvoor nam zij een deskundige mee naar de zitting. Die wees er echter op dat er nog geen sluitende theorie is over de vraag of en hoe een hond voorvoelt hoe het met mensen is.
De conclusie van de hoogste rechter is: het hoger beroep is ongegrond.
Veel gebruikers geven aan wel degelijk geholpen te zijn met een hulphond, maar wetenschappelijk onderbouwd is dat niet. Wat geeft de doorslag? Het hebben van een hond op zich óf de opleiding van die hond? Momenteel lopen er 2 onderzoeken.
Een onderzoek in opdracht van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport naar epilepsie-hulphonden, uitgevoerd door de Erasmus Universiteit. Deze onderzoeksgroep specialiseert zich in de effectiviteit en de kosten van de inzet van zorgmiddelen. Zorginstituut Nederland en de zorgverzekeraars volgen dit onderzoek. De verwachting is dat de resultaten hiervan over 2 à 3 jaar zullen komen. Daarnaast loopt er een onderzoek gericht op de werking van assistentiehonden bij veteranen met PTSS, uitgevoerd door de Faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht. Hierbij is het ministerie van Defensie nauw betrokken. Van dat onderzoek worden eind 2022 de resultaten verwacht.
Wat zijn nu de consequenties van deze uitspraak voor gemeenten en gebruikers? Allereerst: Dat een hulphond effectief is, is op dit moment nog niet onderbouwd. Dat betekent dat op basis daarvan de hulphond afgewezen kan worden. Maar niet zonder meer; de gemeente moet onderzoeken of een andere maatwerkvoorziening nodig is om de problemen van de aanvrager op te lossen. In deze casus was dat gebeurd:
“In dit geval heeft het college aan appellante een maatwerkvoorziening voor ambulante persoonlijke begeleiding verstrekt voor ondersteuning bij het sociaal en persoonlijk functioneren, trede midden. Uit wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd volgt niet dat het college hiermee geen passende bijdrage heeft geleverd. Het in het bestreden besluit neergelegde en gemotiveerde standpunt dat de toegevoegde waarde van een assistentiehond onvoldoende is gebleken, vormt een toereikende grondslag om de door appellante gewenste maatwerkvoorziening niet te verstrekken.”
Met andere woorden: als de gemeente een oplossing biedt, kan daarna de hulphond afgewezen worden. Uiteraard mág een gemeente wel toekennen, maar een gemeente zal niet snel geneigd zijn een voorziening te verstrekken waarvan het effect nog niet vaststaat. Want is die dan wel “passend” in de zin van artikel 2.3.5 lid 3 Wmo 2015? Ook gaat het om flinke kosten; denk aan een bedrag rond de € 15.000. Dan kost bijvoorbeeld 3 maanden begeleiding uitproberen aanzienlijk minder en die kan zo stopgezet worden. De opleiding tot hulphond wordt een onomkeerbare uitgave die niet stop te zetten is.
De vraag is of we met de aanvraag van hulphonden bij de Wmo op het goede spoor zitten. Het besluit uit 1993 om hulphonden onder de zorgverzekeraars te laten vallen, ligt er ook nog steeds. Daar gaat het niet om therapeutische honden, zoals de diabetes-hulphond en de epilepsie-hulphond, of de PTSS-hulphond. Want de enige honden die zonder twijfel onder de Zorgverzekeringswet vallen, zijn de al eerder genoemde blindengeleidehond, de ADL-assistentiehond en de signaalhond. Dat zijn voorbeelden van echte participatie- (en zelfredzaamheids)honden: daar zit geen greintje therapie bij!
Waar hoort de hulphond nu thuis? In de lijn van de keuze van 1993 zou daarover beter een beleidskeuze op ministerieel niveau gemaakt moeten worden. Ook een heel andere keuze en indeling kan dan de uitkomst zijn, maar dan wel centraal. Het probleem nu is, dat als onduidelijk is waar de hulphond thuishoort, dat vaak leidt tot een vraag bij de Wmo 2015: als de Zorgverzekeringswet het niet doet ga je naar de gemeente.
Op dit moment bestaat er dus geen heldere afbakening van voorzieningen. Onduidelijk voor aanvragers én voor uitvoerende instanties.